HET WILHELMUS
Wilhelmus van Nassouwe
ben ik, van Duitsen bloed,
den vaderland getrouwe
blijf ik tot in den dood.
Een Prinse van Oranje
ben ik, vrij, onverveerd,
den Koning van Hispanje
heb ik altijd geëerd.
Mijn schild ende betrouwen
zijt Gij, o God mijn Heer,
op U zo wil ik bouwen,
verlaat mij nimmermeer.
Dat ik doch vroom mag blijven,
uw dienaar ’t aller stond
de tirannie verdrijven
die mij mijn hart doorwondt.
DE ZILVERVLOOT
(1)
Heb je van de zilveren vloot wel gehoord,
De zilveren vloot van Spanje.
Die hadden er veel Spaanse matten aan boord
En appeltjes van Oranje!
Piet Hein, Piet Hein,
Piet Hein zijn naam is klein,
Zijn daden bennen groot,
zijn daden bennen groot:
Die heeft gewonnen de zilveren vloot
Die heeft gewonnen, gewonnen de Zilvervloot.
(2)
Zei toen niet Piet Hein met een aalwaerig woord:
Wel jongentjes van Oranje,
Kom, klim ‘reis aan dit of dat Spaanse boord
En rol me de matten van Spanje!
Piet Hein, Piet Hein, Piet Hein zijn naam is klein,
Zijn daden bennen groot, zijn daden bennen groot:
Die heeft gewonnen de zilveren vloot
Die heeft gewonnen, gewonnen de Zilvervloot.
EEN LIED VAN KOPPELSTOK
(1)
In naam van Oranje, doe open de poort!
De watergeus ligt aan de wal.
De vlootvoogd der Geuzen, hij maakt geen akkoord
Hij vordert Den Briel of uw val
Dat is het bevel van Lumey, op mijn eer
En burgers, hier baat nu geen tegenstand meer
De watergeus komt om Den Briel! (2x)
(2)
De vloot is met vijfduizend koppen bemand
De mannen zijn kloek en vol vuur
Een ogenblik nog en zij stappen aan land
Zij wachten bericht binnen ’t uur
Gij moogt dus niet dralen, doe open de poort!
Dan nemen de Geuzen terstond zonder moord
Bezit van de vesting Den Briel! (2x)
(3)
Komt, geeft de verzeek’ring, ‘k moet spoedig terug
De klok heeft het uur reeds gemeld
Ik zeg ’t u, geeft gij mij de sleutels niet vlug
Dan is reeds uw vonnis geveld
De wakkere Geuzen staan tandknersend daar
Zij wetten hun zwaarden en maken zich klaar
en zweren: de dood of Den Briel! (2x)
(4)
Hier dringt men naar buiten, daar schoolt men bijeen
En spreekt over Koppelstoks last:
De stad in hun handen of anders den dood…
’t Besluit tot het eerste staat vast!
Maar nauw’lijks is hiermee de veerman gevleid
Of Simonsz. de Rijk heeft de poort gerammeld
En zo kwam de Geus in Den Briel! (2x)
IN EEN BLAUW GERUITE KIEL
(1)
In een blauw geruite kiel
Draaide hij aan ’t grote wiel
De ganse dag
Maar Michieltjes jongenshart
Leed ondragelijke smart
A ach, a ach, a ach, a ach
(2)
Als matroosje vlug en net
Heeft hij voet aan boord gezet
Dat hoorde zo
Naar Oostinje, naar de West
Jongens dat gaat opperbest
Hojo, hojo, hojo, hojo
(3)
Daar staat Hollands admiraal
Nu een man van vuur en staal
De schrik der zee
’T is een Ruiter naar den aard
Glorierijk zit hij te paard
Hoezee, hoezee, hoezee, hoezee!
WAAR DE BLANKE TOP DER DUINEN
(1)
Waar de blanke top der duinen
Schittert in de zonnegloed
Waar de Noordzee vriend’lijk bruisend
Neerlands smalle kust begroet
Juich ik aan het vlakke strand: (bis)
‘k heb u lief, mijn Nederland (bis)
(2)
Waar de blanke deugd der vaad’ren
Nog een gastvrij plaatsje vindt
En de vrede in huis en harten
Vorst en Volk tezamen bindt
juich ik, ’t zij op veld of strand: (bis)
‘k Heb u lief, mijn Nederland! (bis)
(3)
Waar onze ouders werken, zwoegen
En ons leiden tot de deugd
Waar wij door hun trouwe zorgen
Wijsheid garen in de jeugd
Daar klinkt ’t lied van elke kant: (bis)
‘k Heb u lief, mijn Nederland! (bis)
NEERLAND EN ORANJE
(1)
Neêrland, o mijn Neêrland,
op de kaart slechts klein,
’t Land van mijne liefde zult gij altoos zijn.
En wanneer uw vrijheid bruut werd aangerand,
hield ge met Oranje trouw en moedig stand,
hield ge met Oranje trouw en moedig stand.
(2)
Neêrland en Oranje,
één in vreugd’ en rouw.
Altoos bleef Oranje ’t volk van Neêrland trouw,
Altijd stond Oranje pal voor Nederland.
God bescherm Oranje en ons vaderland.
God bescherm Oranje en ons vaderland